Dit moet je weten over de invloed van CAO-loonsverhogingen op je WIA-uitkering

Volgens de wet moet UWV een lopende WIA-uitkering beëindigen als een uitkeringsgerechtigde 12 maanden meer dan 65% van het maatmaninkomen – ook wel maatmanloon genoemd – verdient. Dit maatmaninkomen wordt door UWV bij de WIA-aanvraag vastgesteld en berekend op basis van het SV-loon waar naast brutoloon ook vakantiegeld, een eindejaarsuitkering, ploegentoeslag etc. onder vallen. Het maatmaninkomen is, simpel uitgelegd, het loon dat je verdiende in het jaar voor de eerste ziektedag.

Het komt in de praktijk geregeld voor dat mensen werken naast een WIA-uitkering en dat hun loon – los van de gebruikelijke indexering – door CAO-afspraken jaarlijks stijgt. Dit kan ertoe leiden dat de inkomsten uit arbeid zodanig stijgen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage na verloop van tijd daalt tot onder de 35%, ook al is er aan de medische omstandigheden niets veranderd. Dit resulteert vervolgens in het beëindigen van de WIA-uitkering door UWV.

PRAKTIJKVOORBEELD
Een senior analiste die werkzaam is in een ziekenhuis ontvangt een WIA-uitkering op basis van 47,89% arbeidsongeschiktheid. Ze is na haar WIA-toewijzing 24 uur per week blijven werken in haar oorspronkelijke functie. Nadat ze 12 maanden meer dan 65% van het maatmaninkomen verdient beëindigt UWV de uitkering. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage is door haar verdiensten – en mede door de CAO-loonstijgingen – gedaald naar 28,42%.

De vrouw is het hier niet mee eens. Volgens haar heeft UWV bij het beëindigen van de uitkering geen rekening gehouden met de CAO-verhogingen van haar loon en had er een zogenoemde maatmanwissel toegepast moeten worden. Door het niet meenemen van de CAO-verhogingen is er volgens haar geen sprake van een reëel en betrouwbaar beeld van het verlies aan verdiencapaciteit.

Het UWV verklaart haar bezwaar ongegrond en ook de bestuursrechter in Limburg oordeelt in het nadeel van de vrouw. Ze laat het er niet bij zitten en gaat in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep in Utrecht, de hoogste rechtbank voor dit soort kwesties.

Het Uwv heeft er terecht op gewezen [..] dat in de loop der tijd het geïndexeerde maatmaninkomen enerzijds en de feitelijke verdiensten uit de gerealiseerde restverdiencapaciteit anderzijds geen gelijke tred meer met elkaar houden. Dit maakt echter niet dat het UWV geen toepassing mocht geven aan de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit.

OORDEEL CENTRALE RAAD VAN BEROEP
De Centrale Raad stelt dat UWV op de juiste gronden geen rekening heeft gehouden met de CAO-loonsverhogingen omdat uit de wet voortvloeit dat enkel de maatman wordt geïndexeerd en dat CAO-verhogingen buiten beschouwing gelaten moeten worden. De Centrale Raad verwijst hiervoor naar artikel 8, het tweede lid, van het Schattingsbesluit. Hier staat dat bij een herziening van de uitkering voor wat betreft het maatmaninkomen er geen rekening gehouden wordt met – na de eerste vaststelling – feitelijk opgetreden wijzigingen in het maatmaninkomen. Er kan worden volstaan met een indexering op de wijze zoals in dat artikellid is bepaald. Bij de vaststelling van het recht op een uitkering is het maatmaninkomen van de vrouw door UWV dus op de juiste wijze vastgesteld.

Volgens de Centrale Raad is er geen sprake van een maatmanwissel. Er is namelijk noch gesteld noch gebleken dat er sprake is van het verkrijgen van nieuwe bekwaamheden, wat op grond van artikel 6, het tweede lid, Wet WIA een voorwaarde is.

Kortom: UWV hoeft bij het indexeren van het maatmaninkomen bij een herziening geen rekening te houden met stijgingen van het loon die het gevolg zijn van CAO-loonsverhogingen. Als deze omstandigheden ertoe leiden dat het arbeidspercentage daalt tot onder de 35% dan mag UWV de uitkering beëindigen.

Wil je de hele uitspraak lezen? Klik dan hier.

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email

Wellicht vind je dit ook interessant